Laat je kind zelfstandig spelen! Wij hechten veel waarde aan het vrije spel zonder sturende hulp van de volwassenen, want wij geloven dat dit een belangrijke basis biedt voor de ontwikkeling. Kinderen kunnen als de beste zelf spelen, wij als volwassenen moeten alleen zorgen dat de voorwaardes voor dit vrije spel geboden worden zoals: veiligheid, rust en voldoende en het juiste speelgoed. Bereid de ruimte voor door het speelgoed op een leuke manier neer te zetten, dan krijgt je kindje gelijk zin om er mee te spelen! Ga zelf op een afstandje zitten (niet te dicht erop) maar blijf beschikbaar en benoem duidelijk dat het tijd is voor je kind om zelf te spelen. Zet de TV of radio uit om je kind niet af te leiden. Het ene kind speelt gemakkelijker zelfstandig dan het ander, maar elk kind kan het leren en dit is enorm waardevol voor de creativiteit, het oplossend vermogen en het zelfbeeld van je kind. Dus blijf het oefenen!
Tip 2: Hoe om te gaan met driftbuien
Wat kun je nou het best doen tijdens een driftbui van je dreumes of peuter!?
Alle dreumesen en peuters hebben wel eens last van een driftbui het ene kindje erger en vaker dan het ander. Kinderen in deze leeftijd hebben hun eigen wil ontdekt en gaan opzoek naar de grenzen van de opvoeders, hoever kan hij/zij zijn eigen wil doordrukken bij jou. Gelukkig is dit een fase (een belangrijke fase in de sociaal-emotionele ontwikkeling) en dus gaat deze periode ook weer voorbij!
De volgende dingen kunnen helpen bij het benaderen van een kind tijdens een driftbui:
- Blijf kalm en gebruik een rustige stem
- Als je tegen het kind praat kom op ooghoogte van het kind
- Erken de wens en de frustratie door deze hardop uit te spreken, bijvoorbeeld: ‘ja ik snap dat je boos bent, omdat je zo graag een koekje wil.’
- Probeer niet te veel van het kind te vragen op dit moment en probeer het niet af te leiden (dit komt niet aan)
- Neem het gedrag niet persoonlijk (driftbuien zijn geen reflectie van goede of slechte opvoeding)
- Wees rustig (probeer niet zelf in de emotie te schieten, tel tot tien wordt niet boos!)
- Blijf in de buurt van het kind (houdt gepaste afstand, kind mag niet gaan slaan/shoppen/gooien met spullen, gebeurt dit wel stop dit gedrag dan gelijk: Zeg duidelijk ‘Stop met slaan, dat doet zeer bij mij’ en stop het gedrag door rustig fysiek in te grijpen)
- Koop een kind nooit om met iets (bijvoorbeeld: als je nu ophoudt krijg je koekje. Hiermee leer je het kind dat een driftbui met iets wordt beloond!)
Driftbuien zijn niet altijd te voorkomen maar het helpt wel om een voorspelbare planning aan te houden en dingen vaak hetzelfde te doen (rituelen, zelfde liedje/boekje zingen/lezen, zelfde volgorde van handelingen/activiteiten). Leg het kind vaak uit wat er gaat gebeuren en wat je van hem/haar dan verwacht. Kondig overgangsmomenten van tevoren al aan. Je kan er ook voor kiezen om sommige situaties waarbij vaak driftbuien voorkomen tijdelijk niet meer op te zoeken totdat het kind wat ouder en emotioneel stabieler is. Een dag op de crèche kan vergeleken worden met een hele drukke werkdag dus nog naar de speeltuin of boodschappen doen is soms niet meer wenselijk voor de dreumes/peuter.
Tip 3: Zindelijkheid
Zindelijk worden is net als leren lopen en praten, een fase in de ontwikkeling dus dit gaat niet van de ene op de andere dag. De meeste kinderen worden zindelijk overdag tussen twee en drie jaar (‘s nachts tussen tweeëneenhalf en viereneenhalf).
Begin met zindelijkheidstraining wanneer de volgende punten van toepassing zijn:
- Je kind moet lichamelijk in staat zijn zijn/haar plas of poep op te houden. De blaas moet groot genoeg zijn en de sluitspier moet voldoende ontwikkeld zijn. Je merkt dit wanneer de luiers langer droog blijven.
- Je kind moet zich bewust zijn van haar ontlasting of plas en laat dit aan je weten.
- Je kind moet een zekere afkeer voor poep beginnen te ontwikkelen, en graag meteen verschoond willen worden.
- Je kind moet duidelijk interesse voor de WC beginnen te tonen.
Als ouder kun je je kind dus niet zindelijk maken dat moet je kind echt zelf doen, je kunt het natuurlijk wel stimuleren. Ik zal wat tips geven die hierbij kunnen helpen:
- Start met de zindelijkheidstraining in een rustige, stabiele periode, zonder ingrijpende veranderingen (zoals verhuizing, geboorte).
- Peuterboekjes lezen over ‘naar de wc gaan’ zo kan je op een speelse manier vertellen wat de bedoeling is. Of de knuffelbeer op de WC (potje) laten plassen en het zo spelenderwijs behandelen.
- Laat je kind op vaste momenten op de wc zitten, zoals na een eetmoment en na het slapen (wanneer je voorheen de luier verschoonde).
- Het kan stimulerend werken de training te starten in de zomerperiode, wanneer je je kind alleen een dun broekje aantrekt (zonder luier!) Zó ervaart hij/zij heel direct het resultaat van zijn/haar blaas.
- Luiers van tegenwoordig vangen het vocht zo goed op dat kinderen (bijna) helemaal niet meer voelen dat ze geplast hebben, het kan daarom helpen een onderbroek onder de luier aan te trekken ipv erover. Dit gaat een beetje irriteren en voelt niet lekker, zo heeft je kind beter door dat het geplast heeft en zal het uiteindelijk liever op de wc plassen dan in een luier.
- Een brilverkleiner kan helpen.
- Te veel aandacht geven aan het hele gebeuren, werkt vaak averechts!
Tip 4: Positieve opvoedingstips
Een paar positieve opvoedingstips:
- Zeg wat je wel wil van je kind en niet wat je niet wil.
- Je kind luistert het best naar je als je met een rustige stem spreekt.
- Geef het goede voorbeeld want je kind leert door jou na te doen.
- Durf “nee” te zeggen tegen je kind. Het zorgt voor duidelijkheid, rust en veiligheid.
- Geef je kind vaak twee keuzes dan heeft hij/zij het gevoel mee te mogen beslissen.
- Leg de focus op de oplossing en niet op het probleem.
Tip 5: 2 Keuzes geven. Laat mij kiezen!
Door kinderen regelmatig mee te laten beslissen en keuzes te laten maken helpen we hen groeien in eigenwaarde en zelfvertrouwen. Het maken van beslissingen is een belangrijke vaardigheid in het leven.
Dreumesen en peuters kunnen misschien nog niet alles zeggen wat ze willen maar ze weten vaak wel al heel goed wat ze wel en wat ze niet willen! Ook hele jonge kinderen vinden het fijn eigen zeggenschap te hebben over hun leven. Natuurlijk kun je kinderen niet alles zelf laten bepalen en dit kunnen ze vaak ook nog helemaal niet aan, het is dus belangrijk om grenzen te stellen. Maar als we binnen deze grenzen keuzes bieden waar dat kan, geeft dat zelfs hele jonge kinderen het gevoel dat ze enig zeggenschap hebben en gerespecteerd worden.
Het is dan ook bijna altijd wel mogelijk om je kind een keuze aan te bieden. Het is daarbij belangrijk om gesloten vragen te stellen dus bijvoorbeeld als je wil dat je kind gaat zitten om te eten kun je de vraag stellen: ‘Wil je op de bank of op de stoel zitten? Als je de vraag “open” stelt: ‘wil je gaan zitten? Bestaat de kans dat je een antwoord krijgt die je niet kunt accepteren (je kind wil helemaal niet gaan zitten maar rondlopen). Dus voor je de vraag stelt is het goed om je af te vragen met welke keuze je zelf bereid bent te leven voor je de vraag stelt.
Na het geven van een keuze is het belangrijk dat je kind genoeg tijd krijgt om een besluit te nemen, geef je kind de kans om na te denken. Als je kind moeite heeft met een keuze maken is het fijn als je de vraag nog eens herhaalt. Als je kind vervolgens na een redelijke tijd nog geen keuze heeft kunnen maken is het tijd om het over te nemen. Zeg dan: ‘Ik zal je helpen, ik zet je op de stoel, dan kun je zitten om goed te kunnen eten’.
In het kort:
- Biedt een keuze met twee mogelijkheden aan (niet meer).
- Formuleer de vraag gesloten.
- Geef je kind genoeg tijd een keuze te kunnen maken.
- Herhaal anders de vraag nog eens op een rustiger tempo.
- Als het te lang duurt of het lukt je kind niet maak dan zelf de keuze voor het kind (van een van de twee opties die je gaf).
- Zeg dan “ik ga helpen” of “dan kies ik voor jou ….”
Tip 6: “NEE” mogen zeggen
In de peuter periode zeggen kinderen veel nee! Dit is een belangrijke ontwikkelingsfase waarbij kinderen ontdekken dat zij een eigen persoon zijn met een eigen mening, gevoelens en behoeftes. Als opvoeder is het belangrijk dat je in deze fase duidelijke en consequente regels hebt waar het kind zich aan moet houden, maar het is ook heel belangrijk dat wij respecteren dat kinderen hun eigen grenzen hebben en deze ook mogen aangeven.
Vooral als het om lichamelijk contact gaat. Dit maakt je kind namelijk weerbaarder en kan helpen voorkomen dat je kind in vervelende situaties terecht komt waar een volwassenen over de grens van het kind heengaat. Het is dan ook belangrijk om te luisteren naar je kind als het bijvoorbeeld weigert een juf, oom/tante etc. een kus te geven. Leer je kind dat als het niet goed voelt dit oke is en dat ze ook gewoon een hand/high five of alleen gedag mogen zeggen. Dus als je kind ‘nee’ zegt moet je dit respecteren en niet dwingen of forceren zodat je kind het toch doet en hiermee zijn eigen grens overgaat.
Vertel je kind dat zijn/haar lijf van hem/haar is en dat niemand daar aan mag zitten wanneer hij/zij dat niet wil. Hiermee leer je je kind dat het een eigen persoon is en niet altijd mee hoeft te doen om bijvoorbeeld aardig gevonden te worden. ‘Nee’ mogen zeggen helpt je kind ook in de omgang met leeftijdsgenootjes om zijn/haar grenzen te bewaken. Luister ook naar je kind als het bijvoorbeeld tijdens een spelletje “kietelen” opeens te wild voor hem/haar wordt en hij/zij heel hard nee of stop roept. Stop dan ook gelijk en benoem dit, zo leer je je kind dat het zeggenschap heeft over zijn/haar eigen lijf en dat jij dit respecteert.
Nieuw beleid wering kinderen met neusverkoudheid
Er is bij de Rijksoverheid vanaf vandaag weer een nieuwe richtlijn voor neusverkouden kinderen tot 6 jaar, zie hieronder.
17 juni 2020 Adviezen voor wering van kinderen met neusverkoudheid aangepast voor kindercentra en groep 1 en 2 van de basisschool
Na afstemming met het OMT heeft het RIVM de adviezen voor kinderen met neusverkoudheid aangepast. Kinderen van 0 tot 4 jaar met neusverkoudheid ZONDER KOORTS mogen naar het kinderdagverblijf, behalve als zij een contact zijn van een patiënt met een bevestigde SARS-CoV-2-infectie of een volwassen gezinslid hebben met klachten passend bij COVID-19. Ditzelfde geldt ook voor kinderen van 4 tot 6 jaar die in groep 1 of 2 van de basisschool zitten. Ook zij mogen bij neusverkoudheid ZONDER KOORTS naar school.
Jonge kinderen zijn vaak en bij herhaling neusverkouden en worden nu vaak geweerd omdat neusverkoudheid een symptoom van COVID-19 kan zijn. Bij jonge kinderen wordt een snotneus vaak veroorzaakt door een van de vele verkoudheidsvirussen. Kinderen vertonen over het algemeen milde klachten bij een SARS-CoV-2-infectie en lijken dan ook beperkt bij te dragen aan de transmissie. Relevant bij dit besluit is ook dat op dit moment de incidentie van COVID-19 in Nederland laag is. Sinds 1 juni jl. zijn ruim 100.000 mensen in de teststraten getest, waarbij 1,7% van de testen positief was. Van de ~ 3500 geteste kinderen van 0 tot 6 jaar was 0,5% positief. Echter, van de ~ 90 kinderen van 0 tot 6 jaar die getest werden vanwege bron- en contactonderzoek testte 14,3% positief. Bij een goede bron- en contactopsporing bij de huidige lage incidentie van COVID-19 wordt het dan niet nodig geacht om alle kinderen van 0 tot 6 jaar met neusverkoudheid te weren of te testen.
Wel is het belangrijk dat, conform artikel 26 van de Wpg, kindercentra en basisscholen clusters van 3 of meer kinderen in een groep met verdenking op COVID-19 blijven melden aan de GGD.
Ook is het belangrijk dat kinderen van 0 tot 6 jaar met neusverkoudheid getest worden op COVID-19 als zij een contact zijn van een patiënt met een bevestigde SARS-CoV-2-infectie of deel uitmaken van een uitbraakonderzoek. Uiteraard kunnen kinderen met neusverkoudheid ook getest worden op indicatie van de behandelend arts of op verzoek van de ouders.
Deze nieuwe adviezen worden vandaag verwerkt in de LCI-richtlijnen en op de RIVM-website.
neusverkoudheid bij kinderen update van 11 juni
De regels bij verkouden kinderen zijn iets versoepelt, hieronder de laatste versie van de Rijksoverheid.
Handreiking bij neusverkouden kinderen
Bijlage bij de LCI-richtlijn COVID-19 | versie 11 juni 2020 (versiebeheer zie onderaan pagina)
Achtergrond
Om verspreiding van COVID-19 tegen te gaan moet iedereen met
verkoudheidsklachten, zoals neusverkoudheid, loopneus, niezen, keelpijn
EN/OF
(licht) hoesten
EN/OF
plotsteling verlies van reuk en/of smaak
EN/OF
benauwdheid
EN/OF
verhoging óf koorts boven de 38 graden
thuisblijven en sinds 1 juni kan iedereen met bovenstaande klachten getest worden op COVID-19.
Dat personen met neusverkoudheid of andere bij COVID-19 passende klachten thuis moeten blijven geldt ook voor kinderen, die dan dus niet naar school of kinderopvang mogen komen. Het is echter niet wenselijk dat kinderen met bekende chronische luchtwegklachten niet toegelaten worden op school of kinderopvang of steeds opnieuw getest worden. Vooral jonge kinderen hebben zeer regelmatig nieuwe episodes met neusverkoudheid. Op verzoek van de ouders kunnen deze kinderen getest worden, maar ouders zijn niet verplicht om hun kind te laten testen. Scholen en kindercentra mogen geen test eisen.
Basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs
Als de klachten van een kind als herkenbaar onveranderd passen bij een reeds bestaande aandoening (zoals hooikoorts of astma) mag het kind naar school. Het is dan niet nodig om het kind te testen. Bij verandering van het klachtenpatroon of bij het ontstaan van nieuwe klachten naast het bekende klachtenpatroon, blijft het kind thuis tot deze nieuwe klachten voorbij zijn of het bekende klachtenpatroon is teruggekeerd.
De jeugdarts verbonden aan de school beoordeelt zo nodig de situatie voor het individuele kind in overleg met ouders, school en eventueel de huisarts of behandelend arts. Bij twijfel over de oorzaak van de klachten kan het kind getest worden om COVID-19 uit te sluiten of aan te tonen.
Elk kind met nieuw ontstane neusverkoudheidsklachten kan op verzoek van de ouders getest worden. Het is met name belangrijk om het kind te testen als het een contact is van een bewezen COVID-19-patiënt of als de ouders klachten hebben die kunnen passen bij COVID-19. Ook als er in een groep van een basisschool 3 of meer kinderen klachten hebben die passen bij COVID-19 wordt geadviseerd om deze kinderen te testen. Bij een positieve uitslag wordt bron- en contactonderzoek ingesteld. Bij een negatieve testuitslag mag het kind als het alleen neusverkouden is en verder niet ziek weer naar school. Kinderen met een nieuw ontstane neusverkoudheid die niet getest zijn mogen weer naar school als de klachten over zijn.
Kinderdagverblijf of medisch kinderdagverblijf
Als de klachten van een kind als herkenbaar onveranderd passen bij een reeds bestaande aandoening (zoals hooikoorts of astma) mag het kind naar de opvang. Het is dan niet nodig om het kind te testen. Bij verandering van het klachtenpatroon of bij het ontstaan van nieuwe klachten naast het bekende klachtenpatroon blijft het kind thuis tot deze nieuwe klachten voorbij zijn of het bekende klachtenpatroon is teruggekeerd.
Zo nodig beoordeelt een aan de GGD verbonden jeugdarts of arts infectieziektebestrijding de situatie van het individuele kind, in overleg met ouders, kinderopvang en eventueel de huisarts of behandelend arts. Bij twijfel over de oorzaak van de klachten kan het kind getest worden om COVID-19 uit te sluiten of aan te tonen.
Elk kind met nieuw ontstane neusverkoudheidsklachten kan op verzoek van de ouders getest worden. Het is met name belangrijk om het kind te testen als het een contact is van een bewezen COVID-19-patiënt of als de ouders klachten hebben die kunnen passen bij COVID-19. Als er in een groep van een kinderdagverblijf 3 of meer kinderen klachten hebben die passen bij COVID-19 wordt ook geadviseerd om deze kinderen te testen. Bij een positieve uitslag wordt bron- en contactonderzoek ingesteld. Bij een negatieve testuitslag mag het kind als het alleen neusverkouden is en verder niet ziek weer naar school. Kinderen met een nieuw ontstane neusverkoudheid die niet getest zijn mogen weer naar het kinderdagverblijf als de klachten over zijn.
Versiebeheer
- 11-06-2020: Elk kind met neusverkoudheid kan op verzoek van de ouders getest worden, maar testen is niet verplicht.
- 29-05-2020: Klachten passend bij COVID-19 zijn gewijzigd.
- 12-05-2020: Eerste versie
Testbeleid kinderen op de kinderopvang
Hier weer even een update met het laatste nieuws van het RIVM met betrekking tot Corona bij kinderen.
Kinderen van 0 t/m 12 jaar met klachten passend bij het coronavirus (neusverkoudheid en/of hoesten en/of koorts) moeten thuisblijven tot zij 24 uur klachtenvrij zijn. Ouders melden de ziekte van hun kind bij de kinderopvangorganisatie, en die registreert dit.
Ziekte melden bij GGD
Een locatiemanager moet volgens de Wet publieke gezondheid het optreden van een ongewoon aantal gevallen van een (vermoedelijke) infectieziekte (een ongewoon aantal is vastgesteld op 3 of meer) dit melden bij de GGD, afdeling infectieziektebestrijding. Dit geldt ook voor (mogelijke) coronavirusinfecties.
In het geval van (verdenking op) coronavirus meldt de kinderopvangorganisatie het bij de GGD, afdeling infectieziektebestrijding als er 3 of meer kinderen in een groep zijn met klachten van neusverkoudheid en/of hoesten en/of koorts.
Kind testen
Zo nodig kan de kinderopvangorganisatie ook contact opnemen met de GGD als een kind langdurig klachten houdt en daardoor niet naar het kindercentrum mag komen. De GGD stelt vervolgens onderzoek in en neemt zo nodig – met toestemming van de ouders – testen af.
- Als de test negatief is, kan het kind weer naar de kinderopvang.
- Indien de test positief is, moet het kind ten minste 7 dagen thuisblijven en uitzieken. Als daarna de klachten ook ten minste 24 uur helemaal weg zijn, mag het kind weer naar de kinderopvang.
Contactonderzoek
Bij alle kinderen met een bevestigde coronavirusinfectie doet de GGD bron- en contactonderzoek. De GGD vraagt dan aan de ouders met wie het kind contact heeft gehad in de besmettelijke periode en neemt zo nodig maatregelen om verdere verspreiding tegen te gaan.
Gezinsleden
Gezinsleden van een kind met COVID-19 moeten tot 14 dagen na het laatste contact met de patiënt in thuisquarantaine blijven. Dat is omdat zij tot 14 dagen na het laatste contact nog ziek kunnen worden. Welke maatregelen verder precies genomen moeten worden op de kinderopvang is afhankelijk van de omstandigheden en wordt bepaald door de GGD. De GGD neemt daarover contact op met de kinderopvangorganisatie.
Bron: RIVM
Handreiking Rijksoverheid bij langdurig verkouden kinderen
Op het moment wordt iedereen overspoeld door nieuwsberichten en zien wij ook regelmatig veranderingen in het beleid dat gevoerd wordt. Wij proberen hier alles een beetje op een rijtje te krijgen en u te informeren met de kennis die er op dit moment is. Corona is een nieuwe ziekte dus er kunnen dagelijks veranderingen komen door nieuwe inzichten, in het te voeren beleid. Wij begrijpen dat er verschillende nieuwsbronnen zijn en verschillende meningen, maar wij verwijzen in deze naar het beleid van de Rijksoverheid, omdat iedereen dit in Nederland moet volgen.
Hieronder vindt u de link naar de Rijksoverheid, over wat te doen als uw kindje een snotneus of loopneus heeft en gebruik maakt van de opvang.
Er zijn ook kinderen die hooikoorts of chronische luchtwegaandoeningen hebben, mogen deze kinderen naar de opvang of niet?
De richtlijnen, die er op het moment zijn, kunt u vinden in de link hieronder
Dit is de versie van 12-05-2020
https://lci.rivm.nl/langdurig-neusverkouden-kinderen